Het wilde westen.
Inderdaad, daar leek het veel op in de bus. Om 5 over half 7 vertrekken we vanaf de Bethelkerk naar Amerongen. We zijn de Verkadesingel nog niet af of de eerste kinderen zitten al met hamsterwangen. Het Kruitvat heeft goede zaken gedaan. Al snel hangt er een zoete lucht in de bus. De sfeer is goed en de files vallen mee.
Om kwart voor 8 komt de bus aan bij de Blauwe Schuur. Het liefst gaan ze allemaal tegelijk naar binnen, maar dat doen we toch liever georganiseerd in groepen. Iedereen vindt al snel een bed naar het zin. “Dit is mijn bed, hier slaap ik altijd” of “Fijn dat ik weer bij jou op de kamer zit anders kan ik niet slapen”. Het geeft aan dat menig kind hier al heel wat voetstappen heeft gezet.
We hebben ook 4 of 5 kinderen die voor het eerst mee op kamp zijn. Zij kijken raar op als de sirene gaat en iedereen in beweging komt. Dan hebben we iedereen toch goed afgericht. Ik leg uit dat er een paar regels zijn op het kamp en de eerste hebben we zojuist ervaren: Je moet komen als de sirene gaat. Verder houd je je mond als wij praten en luister je naar de uitleg. Nou, ik had het nog niet gezegd of er ontstond weer een herrie van jewelste: de limonade kwam er aan. Ze hadden zóóóóóó’n dorst gehad in de bus. Twee tellen later stoven ze weer alle kanten uit.
Bij het tweede rondje limonade komt er van buiten een cowboy – met paard en al- naar binnen. Hij schiet nog snel een paar ‘kogels’ af voor hij de deur dicht doet. Hij is op de vlucht voor een stelletje indianen. Die hebben het op zijn scalp voorzien. Hij is nog niet uitgepraat of van de andere kant komt er een indianenvrouw binnengerend. Zij is op de vlucht voor een horde wilde cowboys die haar een kopje kleiner willen maken. De cowboy houdt haar onder schot en zij smeekt hem haar niet te doden. Ze heeft immers niets misdaan. Ze bekvechten nog een beetje tot Harry (het paard) zich ermee begint te bemoeien. Ze houden beiden van paarden en dat leidt ertoe dat ze besluiten om samen een dorp te bouwen waar cowboys en indianen samen in vrede kunnen leven. De kinderen zullen dit weekend verschillende opdrachten moeten doen. Iedere keer krijgen ze dan een deel van de totempaal. Het laatste stuk kunnen ze alleen krijgen als ze de schatkaart op zondag bij de juiste leiding kunnen vinden. Hiervoor krijgen ze ook nog eens iedere keer een cryptische omschrijving.
Kortom: we zijn begonnen. Daar horen natuurlijk ook de kampshirts bij. Hoewel de maten zijn doorgegeven lopen de t-shirt maten van de producent iets anders. We zetten daarom de kinderen op een rij van klein naar groot en delen vervolgens de shirts uit. Ze worden dankbaar in ontvangst genomen en meteen aangetrokken. Het ziet er fleurig uit. Dan schoenen aan, vestje mee en naar het bos.
Daar moeten ze in groepjes proberen goud van bank naar bank te krijgen. In het bos lopen echter ook sheriffs die de kinderen mogen aanhouden. Dat doen ze met een waterpistool. Nou, ik weet niet wie er meer plezier heeft gehad, de kinderen of de leiding. Hoe geweldig is het niet om met een super soaker door het bos te rennen achter gillende kinderen aan. Of stiekem achter een boom gaan staan en ze dan overvallen. Protest van de kinderen “O, je hebt me niet geraakt hoor”, en dan van heel dichtbij toch raken: “nu wel”. Heerlijk.
Na het kamp is er een lekker kampvuur. Het koelt wel een beetje af, maar het is nog best lekker bij het vuur. Natuurlijk komen de gele zeer gehavende kampboekjes uit de doos en klinken er de al oude bekende kampliedjes. Dat is het teken voor de kookstaf om de “hete hond” (broodje knak) te bezorgen. Al dan niet met een flinke lading ketchup en/of mayo. Om half 12 drijven we de kinderen richting slaapkamer, maar het bleef nog lang onrustig. Dan had die de lolbroek weer aan, dan die de grapjas en af en toe moesten we een groepje weer terug jagen de kamer in. Om 2 uur ben ik zelf mijn bed in gegaan onder het mom van: als ze me nodig hebben, dan vinden ze me wel. Goede nacht.
Om kwart over 7 is het nog heerlijk stil, maar dat is snel over. Het lijkt wel alsof Harry het paard boven aan het stampen is.